Ga naar de inhoud

Ontstaan getij

Door de aantrekkingskracht van de zon en de maan ontstaat het getij. Vaak wordt gedacht dat de getijden ontstaan door alleen de aantrekkingskracht van de maan die het water naar zich toetrekt. Maar als het getij alleen daardoor ontstaat, dan zou er slechts eenmaal per 24 uur een vloedperiode optreden. Om de tweede vloedperiode te verklaren, moeten aarde en maan als één systeem worden gezien die om een gezamenlijk middelpunt draaien. Dat middelpunt bevindt zich in de aarde, echter niet in het centrum, maar ongeveer 1500 kilometer onder de aardkorst (het centrum van de aarde bevindt zich op ongeveer 6400 kilometer diepte). De middelpuntvliedende kracht van het aarde-maan systeem is het grootst op de van elkaar afgewende zijden van beide hemellichamen. Dus aan de “achterkant” van de aarde, gezien vanaf de maan komt een tweede vloedgolf. In feite is het beter om op deze manier ook de vloedgolf te beschouwen aan de zijde die naar de maan is toegekeerd: in het om elkaar draaiende aarde-maan-systeem worden beide hemellichamen enigszins tot een ellips uitgetrokken. Omdat de aarde in 24 uur rond draait komt ieder punt twee keer per dag door een vloedberg en twee keer door een eb-dal. Het is dus 2 keer per dag vloed en 2 keer per dag eb.

drempel voor de haven

Springtij en doodtij

Als de maan en de zon in een lijn staan is de vloedberg extreem hoog en als gevolg daarvan is het eb-dal extreem laag. Het verval (verschil tussen hoog en laag water) is dan dus extreem groot. Als gevolg van het grote verval behalen de getijstromingen ook hoge snelheden. Deze situatie noemen we springtij.
Als de zon, de maan en de aarde niet in een lijn staan, is hoogwater minder hoog en het laagwater minder laag. Het verval is dus kleiner en de getijstromingen behalen lagere snelheden. Deze situatie heet doodtij. 

springtij en doodtij

Je kunt aan de maan zien of er sprake is van springtij of doodtij. 2 dagen na volle en 2 dagen na nieuwe maan (de maan is niet te zien) is het springtij. 2 dagen na eerste kwartier (de rechterkant van de maan is te zien) en 2 dagen na laatste kwartier (de linkerkant van de maan is te zien) is het doodtij. De maand draait in 1 maand rond de aarde en we krijgen dus iedere maand met alle vier de maanfases te maken. Het is dus iedere maand 2 keer doodtij en twee keer springtij. Springtij en doodtij ontstaan pas twee dagen na de maanfase omdat de vloedberg (die op de oceaan ontstaat) er twee dagen over doet voordat hij op de Noordzee aankomt.

Je kunt voor Nederland toch niet altijd zeggen dat het altijd 2 dagen na volle of nieuwe maan springtij. Het kan een etmaal verschillen, want het kan exact volle of nieuwe maan zijn om 00.05 maar ook om 23.55. Het is dus springtij op de dag dat het verval maximaal is. Het is doodtij als het verval minimaal is.

Teken voor het maken van de sommen altijd een tijdlijn met data, maanfases en doodtij of springtij.

springtij en doodtij

Begrippen

Horizontale getijdenbewegingen zijn de stromingen en verticale getijdenbewegingen houdt in dat het water stijgt en zakt.
Het reductievlak is het vlak ten opzichte waarvan de dieptes worden gegeven., bijvoorbeeld, LLWS, LAT, enz.
De rijzing is de stijging van het water boven het reductievlak.
Diepten die boven het reductievlak uitkomen (eigenlijk dus hoogte cijfers) worden onderstreept weergegeven op de kaart.
De vloedstroom is de stroom (de zeegaten in) die zorgt voor hoogwater.
De ebstroom is de stroom waardoor het laag water wordt.
Op de wadden hebben we vaak te maken met een wantij. Dit is een ondiepe plaats waar eigenlijk twee vloedstromen elkaar “ontmoeten”. De vloed stroomt door de verschillende zeegaten tussen de eilanden de Waddenzee op richting bijvoorbeeld het wantij de Boontjes voor Harlingen. Nadat het daar hoog water is geworden stroomt het vanaf die plaats met eb weer terug naar de verschillende zeegaten. Omdat het theoretisch gezien nooit echt hard stroomt op die plaatsen is het ook ondieper. Vaak kunnen we alleen in een bepaald tijdsvlak over het wantij heen varen.

Waar is het verval het grootste?

Het grootste verval ontstaat in “zeearmen” die eruitzien als een trechter, zoals Het Kanaal tussen Dover en Calais of het Bristol Channel. Bij vloed “klotst” de “golf” die zorgt voor het hoog water (deze is zo lang is als de helft van de omtrek van de aarde) in zo’n trechter en omdat de trechter steeds smaller wordt, stijgt het water natuurlijk enorm snel, omdat de massa van het water nergens anders heen kan. In Nederland is er daarom een groot verval op de Westerschelde. Daar is het verval groter dan in Scheveningen, waar nauwelijks sprake is van een trechter. Nauwelijks inderdaad, want ook de Noordzee kan gezien worden als een trechter richting het smalle Kanaal. In het zuiden van Nederland is de afstand naar Engeland veel kleiner dan in het Noorden. Daarom is in Zeeland het verval groter dan in Den Helder. In België is het verval nog weer groter dan in Nederland.

Wiebertjes

Er staan in de kaart stroom-diamantjes/wiebertjes met een letter erin die correspondeert met de letters in de stroomtabel. Om de stroomrichting en stroomsnelheid te bepalen hebben we een getijtafel nodig om op de betreffende dag de tijd van HW te bepalen voor de haven die als standaard voor de stroomtabel gebruikt is (hieronder Hoek van Holland). Stel dat we om 12.00 uur in de buurt van wiebertje A varen en het is die dag om 10.15 uur hoog water Hoek Van Holland en het is springtij, dan kijken we in de tabelkolom bij wiebertje A, bij 2 uur na hoog water, in de linker kolom (springtij). De stroom bij wiebertje A om 12.00 uur is 26 graden en 2,7 knopen.

stroom wiebertjes

Die stroming in de richting van 26 graden en met de snelheid van 2,7 knopen loopt vanaf 11.45 t/m 12.45. Zie onderstaande tabel, waarin ook een kolom is gereserveerd voor de berekende stroomsnelheid, tussen springtij en doodtij in.

Tijd+/-vantotrichtingSpringtijDoodtijBerekende
snelheid
04.15-603.4504.45203º3,82,5 
05.15-504.4505.45205º4,02,5 
06.15-405.4506.45204º3,11,8 
07.15-306.4507.45195º1,30,7 
08.15-207.4508.45043º1,10,5 
09.15-108.4509.45030º3,11,6 
10.15HW09.4510.45027º4,02,3 
11.15+110.4511.45026º3,82,2 
12.15+211.4512.45026º2,71,6 
13.15+312.4513.45024º1,30,9 
14.15+413.4514.45197º0,90,2 
15.15+514.4515.45201º2,91,3 
16.15+615.4516.45203º4,02,2 

Vaak wordt in de examen opgaven gegeven dat u zich bijvoorbeeld bevindt bij Waypoint A ongeveer om 11.45 en een tocht naar Waypoint B gaat varen (het is springtij) en de tocht duurt dan ongeveer een uur. In dat geval kunnen we dus de stroming van HW +2 met de richting van 26 graden en met de snelheid van 2,7 knopen gebruiken, want die loopt vanaf 11.45 t/m 12.45. Als we dus om 11.45 vertrekken, dan komt dat precies goed uit.

U kunt ook een tijdlijn schetsen om te bepalen hoeveel uren voor of na HW u zit:

10.15 11.15 12.15
-6 -5 -4 -3 -2 -1 HW +1 +2 +3 +4 +5 +6

Vierkantjes

In de kaart staan ook vierkantjes met een letter erin. Deze vierkantjes corresponderen met de tabel met verticale getijgegevens. Hierin staat de rijzing bij HWS (hoog water springtij), HWD (hoog water doodtij), LWS (laag water springtij) en LWD (laag water doodtij), dus niet voor tussen DT en ST gelegen dagen. We kunnen met behulp van de 1/7e regel de rijzing bij HW of LW berekenen voor tussen ST en DT liggende dagen. Bereken eerst het verschil in rijzing bij HWS en HWD. De rijzing bij HWD + (het aantal dagen na doodtij / 7 ) x het verschil tussen HWD en HWS, is de waarde voor de dag die je zoekt.

getijd vierkantjes

HP33

In boekwerken zoals de HP33 is het mogelijk om de rijzing per dag en zelfs per uur af te lezen. In de kaart staan alleen de maximale en minimale waarden bij spring- en doodtij.

HP33

Vragen & Antwoorden